391
klank der snaar regt duidelijk koort, reeds vôôr men de
overige partiele toonen door den opvallenden vingerkeeft
tot zwijgen gekragt, en eindelijk sekijnt de klank der
snaar ons een gekeel aocoord, waarvan kij ket dempen
op de regte plaats één der aanwezige toonen gelijkmatig
klijft doorzingen, terwijl allen, die kier geen knoop kekken,
worden uitgedoofd. Brandt sloeg reeds dezen weg in,
om de koventoonen te kooren. Hij voldoet dan ook uit-
nemend. Tweedens kan men, door eene tweede snaar m een
der koventoonen van de eerste te stemmen, zick overtuigen,
dat alléén, wanneer de aanslag zoo is gesçkied, dat die
koventoon er in aanwezig zijn kan en, klijkens ket regt-
streeksck onderzoek, op de evengezegde wijze, ookwerke-
lijk is, die snaar in medetrilling wordt gekragt. Merk-
waardig is vooral de resonance, wanneer men eene tweede
snaar unisono aankrengt, en wel eene gewone darmsnaar
naast eene met metaaldraad omwondene, zoogenaamd zilve-
ren. Bij directen aanslag versckilt ket timkTe tusseken
deze keide snaren zeeT kelangrijk. Maar krengt men
door aanslag der omwondene de darmsnaar in medetril¬
ling, en dempt men nu den klank der omwondene, dan
gaat de trilling der darmsnaar voort in een timkre, op
ket gekoor niet te ondersckeiden van dat der omwondene.
Bij gevolg, neemt eene snaar door resonance al de partiele
toonen aan van sommige klanken, in zoover ze voor trilling
in die partiele toonen vatkaar is, zelfs al kan men door
aanslag die verkouding niet regtstreeks in de resonerende
snaar verkrijgen. Treffend is vooral ket effect,-wanneer
men eene darmsnaar een octaaf kooger stemt dan de om¬
wondene, en nn in die octaaf (dus kij verdeeling in ’t
midden) de laatste met kaar eigenaardig timkre aan-
slaat: kij demping-der omwondene meent men nu zeker
nog deze. en deze alléén, te kooren, terwijl integendeel
;